Selecteer een pagina

‘Mijn ademhaling klinkt zwaar en snel, mijn borstkas staat op knappen. Rode striemen op mijn amen en benen die wit afsteken tegen dit donkere woud. Mijn voeten roffelen over de droge bosgrond. Takjes knappen terwijl ik ze kapot trap. Vanuit een pad ben ik links het bos ingeslagen. Kriskras ren ik tussen de bomen en bosschages door, de scherpe doornen doen me niets. Hink, stap, sprong, gaat het in mijn hoofd terwijl ik zijn hete adem in mijn nek voel. De snerpende lach snijdt dwars door mijn ziel en hoe hard ik ook ren, hij lijkt me toch in te halen.

Plotsklaps verschijnt er voor mijn voeten een lichtstraal. Van schrik sta ik stil. Mijn hoofd bonkt terwijl mijn ogen de straal proberen te volgen. Die gaat in een rechte lijn richting de bron, een vierkant scherm geprojecteerd tegen de wolkeloze lucht. Op het scherm verschijnt een beeld.

Ik zie Nina in een bed. Vermoeide ogen, warrige rode haren, maar een stralende gloed over haar heen. In haar nek losjes de hand van een man die ik niet ken. Aan de andere kant van het bed een mannelijke gestalte die me maar al te bekend voorkomt, mijn echtgenoot. Gedrieën kijken ze naar hetzelfde punt; de baby in Nina’s armen.

De afbeelding in de lucht vervaagt wat en zoomt vervolgens in op de vensterbank. Mijn buik lijkt open te scheuren van verdriet dat als een explosie loskomt. Daar op die vensterbank, in die slaapkamer die ik niet ken, zie ik mezelf. Ik heb mijn blonde haren losjes in een knot gebonden, mijn lippen rood gestift. Ik lach tegen de camera, voor eeuwig vastgelegd, in een lijstje.

“Ik zei toch dat je niet kon ontkomen”. De lucht van zwavel dringt mijn neus binnen en zijn sissende lichaam is nu heel dichtbij. Vluchten gaat niet meer. De schreeuw die ik slaak komt uit mijn tenen.

Ik hap naar adem. “Rustig maar Veer”, klinkt het naast me. “Je gilde weer zo vreselijk”. Mijn klamme lichaam druk ik tegen Dens veilige lichaam aan, mijn tranen laat ik de vrije loop. Zijn warme adem op mijn kale hoofd terwijl hij zegt: “Het was maar een droom.” ‘

 

Bovenstaande tekst heb ik geschreven n.a.v. een schrijfopdracht waarbij je jouw ergste angst moest beschrijven in een monster, als metafoor. Over die angst hoefde ik niet lang na te denken, gezien afgelopen periode. Het stuk tekst is  gedeeltelijk fictie.