Selecteer een pagina

De eerste zonnestralen prikken voorzichtig op mijn gezicht. Er is geen wolkje aan de lucht. Ik haal diep adem door mijn mond, houd mijn adem even in en blaas vervolgens diep uit. De geur van het hoopje net gewassen wasgoed wat ik aan het ophangen ben, dringt zich in mijn neus en voor even waan ik me in een veld vol bloemen. Mijn blote voeten op de nog koude tuintegels brengen me terug naar de werkelijkheid. Het liefst bleef ik hier de rest van de ochtend staan, mijn gezicht in de zon, maar helaas heb ik een afspraak. Een niet te cancelen afspraak met chemokuur nummer drie.

Iemand vertelde me voordat mijn chemotraject startte dat het eigenlijk best gezellig was op die dagbehandeling. “Recent opnieuw verbouwd”, zei diegene,  “met zitjes en goede verzorging van consumpties.” Helaas weet ik niet meer wie die iemand was, maar anders had ik graag nog eens gevraagd hoe diegene bij zijn waarneming gekomen is. Want ondanks de liefdevolle, attente, meelevende en humorvolle verzorging van het verplegend personeel, vind ik het een crime. Dat rode spul wat mijn aderen instroomt, mijn huidskleur die binnen een paar uur ziekelijk geel zal kleuren en de geur van steriel. Doe mij, voor die sfeervolle ambiance,  maar gewoon een willekeurig koffietentje.

Die middag kijk ik lamlendig naar Tom Dumoulin die de Stelvio beklimt. Bijna drie jaar geleden fietste ik daar ook. Mijn energie gevend voor mensen, en dan speciaal voor mijn eigen kind, die dit niet hebben. In mijn huidige staat is de trap naar boven al een hele beproeving. Kinderverpleegkundige J. die zoon komt ophalen, ziet me niet eens zitten op de bank. “Je lijkt wel een kameleon, die neemt ook de kleur van zijn omgeving aan”, zegt ze. “Die bank is toe aan vernieuwing”, is het enige wat ik kan denken. Alles wat associeert met mijn chemokleur, werk ik in gedachten mijn huis uit.

“Dat spul gaat anders wel je leven redden, Veer”, “Je zit al op de helft”, “Wat zijn die maanden op een heel mensenleven” en “Jij kan dit, zet ‘m op powervrouw”, heb ik allemaal al voorbij horen komen in de eerste week na de behandeling. Allemaal ontzettend opbeurend bedoeld en met de beste bedoelingen uitgesproken door mensen die niet daar liggen en die het niet hoeven te ondergaan. Die maandag zit ik in dikke tranen tegenover vriendin M. Uitleggen hoe ik me voel lukt niet. Dat ik boos ben op de hele wereld moge duidelijk zijn. Van die ‘powervrouw’ is weinig over, ik voel me eerder een slappe vaatdoek met het geheugen van een naaktslak die zo af en toe transformeert in een stampende kleuter. Vriendin M. is niet gewend aan deze ‘nieuwe’ Veer, maar spreekt uiteindelijk de wijze woorden dat geen enkele tekst de lading dekt.

Woensdag kruip ik uit mijn ‘chemo-cocon’. Het leven lacht weer, ik doe zelf mijn boodschappen en mijn smaak is voor het grootste gedeelte terug. En nu, tijdens het schrijven van mijn blog, hef ik mijn hoofd weer op naar de zon. Ik voel de stralen prikken op mijn gezicht, adem diep in en uit en bedenk me dat ik de rest van de middag mag blijven zitten waar ik zit, als ik dat wil. Voor even is afgelopen week weer vergeten.