Selecteer een pagina

Donderdag ging mijn telefoon. Ik haalde hem, na het verlaten van het tentamenlokaal, van de vliegtuigstand en meteen deed de trilfunctie haar werk. In mijn scherm stond de omschrijving ‘onbekend’. De Volkskrantmarketeer of het ziekenhuis. “Met dokter van E., ik heb vervelend nieuws.”  Gelukkig vervolgde ze haar gesprek direct waardoor de gedachtes in mijn hoofd, opdoemend bij het woord ‘vervelend’, de kiem in werden gesmoord. “We hebben van alles geprobeerd aan de hand van de CT-scan, maar er moet toch wat vloeistof uit de rechterborst. Doen we dit niet dan wordt  gezond weefsel aangetast tijdens de bestralingen.” Mijn jetsers, tetten, voorbumpers of hoe je ze ook wil noemen, gingen afgelopen periode van bijna plat naar een gedroomde cup. Nu kon daar een nieuwe omschrijving aan toegevoegd worden: Laurel & Hardy.

Niet veel later zat ik zwetend in het boemeltreintje van Nijmegen naar Tiel. De aansluiting maar net gehaald. Van de rit op de ov-fiets waarbij ik het bloed in mijn benen bijna kon voelen rondpompen en het rennen over het perron op mijn hakken werd ik niet mooier. In gedachten liep ik het telefoongesprek van zo-even na.

‘Om lunchtijd melden in Tiel zodat de plastisch chirurg zout water uit de borst kan halen.’

‘Een nieuwe CT-scan de volgende dag’

‘Het bestralingstraject start maandag niet’

Mijn opgetogen gevoel van na het tentamen was totaal verdwenen. Mijn omdenkmodus was ook al niet paraat. Zal ik niet gaan en doen alsof het telefoongesprek nooit heeft plaatsgevonden? Nooit meer naar het ziekenhuis. Of zal ik hier, in dit suffe treintje, het keihard op een gillen zetten. Wat zullen die luidruchtige, sportschoendragende pubermeisjes opeens stil zijn. Of die man, die daar zo rustig zijn krantje leest, vreemd opkijken.

Uiteraard deed ik dit niet, maar stapte keurig uit op station Tiel. Met mijn tas vol schoolboeken op mijn rug liep ik als een ware studente naar het ziekenhuis om niet veel later plaats te nemen op de martelbank bij de plastisch chirurg. “Na het bestralingstraject vullen we direct weer”, waren haar zalvende woorden. Ik staarde ondertussen in de spiegel, naar de neergehaalde borst. Mijn gezicht daarentegen leek zich gevuld te hebben met het weggehaalde vocht. Wat een kutdag. Met een stapel gaasjes werd de vrijgekomen ruimte in mijn beha opgevuld en niet veel later liep ik de ziekenhuisdeuren uit, de buitenlucht tegemoet.

Het katergevoel was vrijdag nog niet weg toen ik me meldde voor de scan. “Tegenvaller”, vonden ook de verpleegkundigen daar. “Het kan altijd erger, ik ben er tenminste nog”, bromde ik terug. De getatoeëerde puntjes van vorige week bleken, na wat duwen en trekken aan mijn lijf zodat ik in de juiste ligstand kwam, nog wel bruikbaar dus de transformatie in een dalmatiër werd me bespaard. “U hoort nog van ons” en met een zwier verdween ik naar de omkleedruimte. Op naar de medicinale watten, de eenzijdig te grote beha en mijn haarstuk.

Niet veel later schrijf ik, aan een tafel in de bibliotheek, dit stuk over mijn borsten. Het onderwerp dat afgelopen acht maanden het leven van mij en mijn omgeving domineert. Het inmiddels vertrouwde tikken van mijn gevulde rechterborst tegen de tafelrand ontbreekt.  Moraal van dit verhaal? Mijn incasseringsvermogen is even op. Mijn flexibiliteit is samen met de 300 cc uit me getrokken. Komt vast wel weer goed, vandaag of morgen. En de boodschap voor jullie, mijn lezers; probeer de volgende keer, als je me tegenkomt tijdens het boodschappen doen, eten in een restaurant of gewoon ergens, willekeurig op straat, maar eens niét meteen naar mijn decolleté te staren. Wedden dat je dat niet lukt?