Selecteer een pagina

Het is dinsdagmorgen 6.00 uur en over een kwartier gaat de wekker. Ik kruip tegen de echtgenoot aan, mijn hoofd op zijn borst en drapeer mijn bosje overgebleven haar over zijn kin. ‘De laatste keer voorlopig dat mijn haar in je gezicht kriebelt’, fluister ik zachtjes. Hij mompelt slaapdronken wat terug terwijl zijn borst nat wordt van mijn tranen. Vandaag is D-day, mijn haar gaat eraf.

Maandag deed mijn hoofdhuid pijn en kwamen er hele plukken los. Ik zag mijn flinke bos veranderen in een dun, pierig bosje haar en liet overal haren achter. Mijn huisgenoten liepen instant met aan elkaar geklitte haren onder hun sokken. Scheelde wel weer dweilen overigens. Het werd wat obsessief; ik haalde elk kwartier mijn hand door mijn haar en als ik fietste wapperden mijn haren in gedachten letterlijk mijn hoofd af.

Ruim drie uur na het afgaan van de wekker zit ik in de kappersstoel van een knus kamertje bij ‘Haar op Maat’, mijn rug naar de spiegel. Mijn lokken hebben zojuist mijn hoofd verlaten en ik zie aan de gezichten van het, op mijn verzoek meegereisde, publiek dat het resultaat niet zo schrikbarend is als ik verwacht had. Gesterkt door die gezichtsuitdrukkingen durf ik redelijk resoluut dan toch de stoel om te draaien. Vanuit de spiegel staart een rond bolletje terug. Oh wacht, ik ben het. Ik voel de spanning van me afglijden en een gevoel van berusting overvalt me.

We maken grapjes over Sinead O’Connor en carnavalskostuums en de sfeer is fijn. Mijn haarstuk blijkt nog steeds even prachtig en na wat aanpassingen briljant te zitten. Mutsjes worden uitgezocht want van een bos haar naar geen haar voelt koud. Na wat oefenen met het haarstuk opzetten, waar ik associaties krijg met Rajesh uit FC Kip, kunnen we richting huis. Het draaien van mijn hoofd gaat nog wat mechanisch, het is even wennen aan iets onnatuurlijks op mijn hoofd.

Thuis wacht puberdochter, die duidelijk aangegeven heeft niet mee te willen. Ze heeft inmiddels al twee foto’s gezien en als ik binnenkom krijg ik een dikke knuffel. ‘Ik vind het eigenlijk helemaal niet zo erg, mam’, zegt ze om af te sluiten met ‘Je bent nog steeds zo mooi’. Mijn moederhart maakt een sprongetje, wat ben ik trots op haar. Er wordt nog even gevoeld aan mijn ronde, kale hoofd en ook hoe dat voelt kan op haar goedkeuring rekenen. Vervolgens gaat zij, zoals een echte puber betaamt, weer verder tot de orde van de dag.

Als zoon thuiskomt ben ik inmiddels al zo gewend aan het haarstuk dat ik het even vergeet. Pas als hij vijf minuten binnen is en de kinderverpleegkundige vraagt hoe hij reageerde, realiseer ik me dat hij het niet gezien heeft. Ik ga tegenover hem zitten en vertel hem dat ik een trucje kan. Vervolgens haal ik mijn haarstuk van mijn hoofd. Hij kijkt me verbaasd aan en begint dan te giechelen. Zijn reactie is zo komisch dat het resulteert in de slappe lach. Ik word daarna overigens wel verzocht mijn haarstuk weer op te zetten. ‘Hier, op’, beveelt hij behulpzaam.

(Op de foto is links mijn kale bolletje (duh), rechts met haarstuk)