Selecteer een pagina

De Utrechtse stadsbus draait piepend en krakend de bocht door. Ik zit op het bankje en houd me, om niet om te vallen, vast aan de gele stang voor mij. Vol verbazing aanschouw ik de nieuwe constructie . Een accordeon die de bus in tweeën splijt. Omdat wij in het achterste gedeelte van de bus zitten, lijken we achter het voorste gedeelte aan te zwieren. “Stel je nou voor dat ie scheurt”, zeg ik opzij, maar mijn moeder lijkt het niet te horen. Ze is in haar eigen gedachten verzonken.

Vijfentwintig jaar later zit ik naast mijn chauffeuse van vandaag. Samen met vriendinnen en mijn vader is er een lijst gemaakt zodat ik elke dag gereden word door iemand anders en niet afhankelijk ben van een taxi. Ik hoef me dit keer niet vast te houden aan een gele stang, wel grijp ik af en toe de deurpost, maar dat komt omdat ik een angsthaas ben. “Ben je zenuwachtig Veer?”. Ik laat er mijn gedachten even over gaan. “Zenuwachtig nee, soort van uitgelaten, ja”. Op weg naar het laatste stukje van mijn genezing.

Ik zie hoe mijn moeder gaat liggen op een soort van tafel. De zuster praat tegen mij alsof ik een kleuter ben. “Nu gaat je mama dit en nu gaat je mama zo, zie je het?”. Mijn moeder lijkt het allemaal gelaten te ondergaan en geeft me een stiekeme knipoog. Ik mag mee naar het kamertje waar nog een zuster zit. Vanachter een raam kijk ik naar de tafel met mijn moeder erop. Een log apparaat boven haar komt in beweging. Het is vandaag de dag van de ingenieuze uitvindingen.

Niet veel later lopen we samen in het centrum van Utrecht. “Voelde je er echt niets van, mam?”. Ze knikt instemmend en bevestigt: “Helemaal niets”. Samen duiken we de Bijenkorf in voor een Fristi en iets lekkers.

“Mw. H.”, roept de verpleegkundige door de wachtruimte. “Dat ben ik”, en ik sta op. “Succes Veertje”, zegt mijn chauffeuse. In een hokje ontkleed ik mijn bovenlijf en wacht tot ik opgehaald word. De gang bekleed met hout, waar we doorheen lopen, lijkt te leiden naar een tropisch zwembad. Helaas tref ik aan het einde geen cocktails of mannen met ontbloot bovenlijf aan, maar de bestralingsruimte. Na wat geduw en getrek lig ik geïnstalleerd. De verpleegkundigen verlaten de ruimte en vragen via de intercom of ze te horen zijn. De apparaten om mij heen beginnen te zoemen en te bewegen. Door de speakers krijg ik instructies om mijn adem in te houden. Inwendig moet ik lachen, het lijkt wel een meditatieruimte. Niet veel later word ik overvallen door een gevoel van eenzaamheid. Lig ik dan, vijfentwintig jaar na mijn moeder, kankerpatiënt te zijn.

Heel onverwachts drink ik na afloop, met mijn chauffeuse, een kop thee in de Bijenkorf. We eten er een taartje bij om te vieren dat ik de eerste behandeling gehad heb, nog maar vijftien te gaan. “Voelde je er helemaal niets van?”. Ik knik instemmend en bevestig: “Helemaal niets”.